Heemkundige Kring

Ten Mandere Izegem

Ten Mandere - digitaal

startpagina
bestuur
nieuws
activiteiten
lidgeld
tijdschrift
geschiedenis
archief
bibliotheek
te koop
Izegemse bibliografie
Izegemse soldaten uit W.O. I

links
nieuwsbrieven

 

ten mandere blogt

De Abelemolen

De eerste vermelding van een houten koornmolen op de wijk Abele dateert uit de Franse Tijd.
Op 2 augustus 1803 leende molenaar Joannes Francis Vereecke een kapitaal van 2057,14 gulden(1) aan de familie Decottignies uit Ledegem, gehypothekeerd op een koorn- en oliewindmolen met woonhuis te Izegem, bij de kapelle ten Abeele.
Joannes Francis Vereecke stierf reeds op 27 januari 1813. Zijn weduwe, Marie Anne Geerlandt, zou de zaak verder uitbaten. Bij het overlijden van zijn vader hielp de 15-jarige zoon Joannes Franciscus reeds mee. Het gezin telde op dat ogenblik nog een minderjarige dochter Marie Thérèse. In 1820 werden de beide kinderen de enige erfgenamen van hun vader. Twee jaar na het huwelijk van Marie Thérèse met Josephus Franciscus Maes werd door de moeder en broer (die ondertussen molenaar was geworden in Lendelede) een woonhuis op het gehucht den Abeele met een koorn- en oliewindmolen en molenwal verhuurd mits een jaarlijkse pacht van 205,70 gulden.
Blijkbaar gingen de zaken niet goed, want op 2 maart 1832 verschenen Josephus Franciscus Maes, vroeger molenaar en olieslager, nu werkman en zijn schoonmoeder opnieuw voor de notaris. In deze akte stond dat de eerste comparant gedurende een jaar molenaarsknecht wordt van de tweede comparant.
Er volgde een nieuwe lening in september van hetzelfde jaar. Dit keer werd er 514,28 gulden geleend aan de molenmakersfamilie Vanneste uit Kachtem (uitbaters van de Hogemolen of Rodesmolen). Die akte leert ons dat Marie Thérèse Vereecke ondertussen winkelierster geworden was. En nog was de miserie niet achter de rug. Er volgde een nieuwe lening op 20 januari 1835 van 2 962,96 fr. Dit keer zorgde Benignus Descamps, koopman uit Gent voor de nodige centen.
De zoon Joannes Francis Vereecke was ondertussen geen molenaar meer in Lendelede, maar herbergier in Harelbeke. Hij eiste 14 dagen later zijn deel van de erfenis van zijn vader. Notaris Pieter Coucke noteerde ijverig het bezit van de familie. Naast de molen en het woonhuis op de Abele, was er nog een woonhuis in Kachtem, vier partijen zaailand in Izegem (stuk achter ’t huys, de vierhonderd, lange schroo en Loetaert) en nog een meers in Rumbeke. De zoon kreeg 3 826,25 fr.
Het bleef wellicht moeilijk om het hoofd boven water te houden, want twee jaar later, op 21 juli 1837, noteerde dezelfde notaris de verkoop van de molen aan Francis De Mûelenaere-Lampaert, molenaar in Tielt. Deze stierf in Izegem op 25 april 1877. Zijn kinderen Leander, Camille, Adolf en Charles zouden het molenaarsvak verder zetten.
In 1884 brandde de houten molen af en de familie liet op dezelfde plaats een stenen molen bouwen. Abelenaar Petrus Denys kreeg 200 fr. voor het metselwerk.
De kuip was ongeveer 25 m hoog en omringd met een ijzeren gaanderij. Alleen de molenkap kon draaien. Er was een gelijkvloers en twee verdiepingen. Op de begane grond werd olie geslagen. Dit gebeurde in het stampkot. De maalderij was boven het gelijkvloers.
In 1888 werd Charles, na een verdeling van de erfenis van de vader, de enige molenaar in dit bedrijf. Hij stierf op 20 februari 1909. De laatste vijf jaar van zijn leven had hij de molen reeds verhuurd aan Victor Delaey-Courtens. De molen kwam in handen van zus Romanie De Mûelenaere. Zij was gehuwd met politiecommissaris Augustus Vanneste (° Ingelmunster, 1 december 1848).
Op 15 oktober 1918, bij het eindoffensief van de Eerste Wereldoorlog, werd de molen het mikpunt van de Belgische kanonnen. Een regen van obussen sloeg bressen in de torenromp en veranderde de windmolen in een troosteloos wrak. Eigenaar Vanneste was kinderloos en wou de molen niet meer opnieuw bouwen. Hij verkocht erf en oorlogsschade aan Victor Delaey, die er in 1920 een mechanische maalderij optrok.

(1)Het bedrag was oorspronkelijk niet uitgedrukt in gulden, maar in de Franse munt. We vonden dit bedrag terug in een notarisakte van 24 oktober 1829, waar de erfgenamen van J. F. Vereecke herinnerd worden aan de lening. Toen waren we reeds in de Hollandse Tijd.