Heemkundige Kring

Ten Mandere Izegem

Ten Mandere - digitaal

startpagina
bestuur
nieuws
activiteiten
lidgeld
tijdschrift
geschiedenis
archief
bibliotheek
te koop
Izegemse bibliografie
Izegemse soldaten uit W.O. I

links
nieuwsbrieven

 

ten mandere blogt

 

Nog over de Izegemse Rodenbachs

 

 

 

 

Van Hendrik Priem ontvingen we onderstaand schrijven over de Izegemse familieleden Rodenbach. Van harte dank daarvoor.

 

Bart Blomme schreef het artikel De Rodenbachs in Izegem.  Jammer,  dat hij Sidonie Rodenbach daarin geen plaats gaf. Over de Weustenraads en Albrecht Rodenbach is ook heel wat te vertellen.

Sidonie Amélie Rodenbach werd in Roeselare geboren op 29 december 1820 als het tweede kind van Pierre Jacques Alexandre (vulgo Pedro) Rodenbach (Roeselare 1794 - Brussel 1848) en Marie Régine Wauters (Mechelen 1795 – Roeselare 1874). Pedro Rodenbach kreeg zijn opleiding in Parijs en was militair: in Napoleons leger maakte hij de Russische veldtocht (1812) en de slag van Leipzig (1813) mee, als luitenant bij de Belgische karabiniers in het Nederlandse leger streed hij bij de slag van Waterloo (1815). In 1818 nam hij ontslag uit het leger en huwde met de rijke Mechelse brouwersdochter Regina Wauters. Met zijn broers Alexander (de blinde Rodenbach), Constantin en ook zus Amélie begon hij in 1820 een jeneverstokerij en een brouwerij. Van 1831 tot 1839 was hij de militaire commandant van Brussel en nadien bleef hij te Brussel wonen. (2) Regina Wauters was een opmerkelijke vrouw voor die tijd. In 1836 kocht Pedro Rodenbach de brouwerij met uitrusting, bijhorende huizen en herbergen af van zijn familie. De notarisakte bepaalde dat de brouwerij – tot wederbeleg van haar goederen – aan zijn vrouw toebehoorde. Het was Regina die het geld neertelde en zij runde ook de brouwerij. Datzelfde jaar deed zij een aanvraag om een stoommachine van 12 pk te mogen plaatsen. Rodenbach zelf signeerde met Rodenbach - Wauters. (3) Zij was toen niet de enige Roeselaarse zakenvrouw; haar concurrente was Anna Ghekiere (Kachtem 1768 - Roeselare 1847), de weduwe van François Cauwe, die ook een brouwerij in Roeselare leidde. Wie even moet wachten voor de spooroverweg aan de hoek van de Dirk Martenslaan en de Brugstraat kan op de gevel van het woonhuis (een voormalige bakkerij uit 1882) 1795 Cauwe’s bier onder een afgebeelde kauw zien staan (in goed Nederlands moet dat eigenlijk Cauwes bier zonder apostrof zijn). Het jaar 1795 moet het stichtingsjaar van de brouwerij Cauwe in de Roeselaarse Leenstraat zijn. Oprichter van die brouwerij was de uit Ardooie afkomstige François Cauwe en die was gehuwd met de hogervermelde Kachtemse Anna Ghekiere.

Sidonie Rodenbach (Roeselare 1820 – Roeselare 1862) huwde met Pierre - Félix Roels (Brussel 1809 - Roeselare 1892). Met een vader, die in Brussel woonde, was dat niet eens zo vreemd. Roels was ontvanger van de belastingen en woonde in Izegem, waar twee kinderen werden geboren:  Arthur (Izegem 1847 - Brussel 1915) en Virginie (Izegem 1851-?). Even meegeven dat deze laatste huwde met de Roeselaarse Henri Tant (Roeselare 1844 - Roeselare 1927), die als gevolg van een woordenwisseling met pastoor-deken Syoen na het overlijden (zelfdoding) van diens vader aan de basis ligt van de protestantse gemeenschap in Roeselare en de eerste niet-katholieke basisschool Tant-Roels, eveneens in Roeselare.(4)

De Weustenraads

Jacques Hubert Leon Marie (vulgo Leo of Léon, die laatste voornaam zoals op zijn graf in Izegem staat te lezen) Weustenraad (Sint-Jans-Molenbeek 1858 - Izegem 1923), sedert 1884 − en dat 39 jaar lang volgens zijn bidprentje − vrederechter van het kanton Izegem, huwde op 23 april 1892 in Roeselare met Marie-Henriette (zoals de toenmalige koningin, die niet in Laken maar op haar kasteel in Spa woonde) Rodenbach (Roeselare 1898 - Izegem 1936); de Franstalige huwelijksaankondiging van de hand van ouders van Léon is gelokaliseerd in Wijnegem en berust in de Gentse Universiteitsbibliotheek. (5). Zij en Albrecht Rodenbach zijn allebei achterachterkleinkinderen van de in 1714 in het Duitse Andernach geboren Ferdinand Rodenbach, die in Roeselare neerstreek. (6) Albrecht Rodenbach en Leo Weustenraad kenden mekaar. Roland Vanlandschoot schrijft dat ze verwant zijn: “een ver familielid van de Rodenbachs” en verder ook nog “een verre neef”(7) en ook elders heeft men het over de “verwant en medestudent Leo Weustenraad”. (8) Geen idee echter, hoe die verwantschap precies in mekaar steekt.

Leo Weustenraad woonde vier jaar in Roeselare. Hij was de zoon van Louis Weustenraad (Zichen-Zussen-Bolder 1826 - Izegem 1914) (9) en van Carolina Claes. Als ontvanger van de belastingen was het gezin verhuizen gewoon: Sint-Jans-Molenbeek 1857 (waar Leo geboren werd), Harelbeke, Lendelede, Oost-Vleteren 1869, Roeselare 1870, Koekelare 1874 (waar een Alfred Weustenraadstraat in de deelgemeente Bovekerke is), Sint-Truiden 1878, (waar broer Alfred stierf). (10) En in dat rijtje is zelfs Loker vergeten waar Alfred Weustenraad in 1860 geboren is. Zij studeerden in het Roeselaarse Klein Seminarie, waar in 1875 Constant Vancoillie (1854-1918 en pastoor van Sint-Tillo 1900-1918) zijn hekeldicht op een Waalse student maakte, dat begon met Ce jeune homme est un fade Wallon en daarbij het laatste woord verving door (le mot n’est pas poétique). (11) Zij waren er ook toen op 28 juli 1875 de studenten o.l.v. de Izegemse Julius Devos (1854 -1925, zoon van de griffier van het Izegemse vredegerecht) en Albrecht Rodenbach (1856 - 1880) de studentenopstand De Groote Stooringe tegen het gebruik van de Franse taal in het onderwijs opzetten. Albrecht Rodenbach was iets jonger dan de Franstalige auteur Georges Rodenbach, allebei achterachterkleinkinderen van de Roeselaarse stamvader Ferdinandus Rodenbach (Frank Baur noemt hen neven, maar dat is iets te kort door de bocht (12)), die in 1840 in onze streek arriveerde als regimentsdokter bij de Oostenrijkse militair graaf Jozef Murray de Melgum (1718 – 1802, zoon van de Schotse generaal Robert Murray en de Kortrijkse Marie Thérèse de Booninge), die zijn zomerresidentie in het Rumbeekse kasteel hield (13) en die in 1765 voor de derde keer huwde met de weduwe van de Rumbeekse graaf de Thiennes. (14)

De namen van de beide Weustenraads worden bij De Groote Stooringe nergens vermeld maar wellicht moet rekening gehouden worden met het feit dat Leo twee jaar en Alfred vier jaar jonger was dan Albrecht Rodenbach.

Zowel Leo als Alfred blijken toch sterk beïnvloed door Hugo Verriest. Alfred kreeg een hoofdstukje in Twintig Vlaamsche Koppen deel 2. “Ik heb Alfred Weustenraad wel gekend, te Rousselare in het Klein Seminarie. Ik zie hem nog voor mijne oogen, op de groote speelplaats, onder de boomen wandelen, of in de lange gangen van het gebouw mij tegenkomen, zijne zware oogen opheffen, lichtjes monkelen en stille ‘goêndag’ knikken met een nauwelijks hoorbaren ‘bonjour Monsieur’. […] Hij en was niet groot van groei, en droeg onder schoon zwart hair, een bleuzend gezicht. Onder lange zwarte wimpers straalden twee donkere oogen, waarin als een onvatbare  verre domp lag.”(15) Verriest publiceerde in die tekst ook het gedicht De Kerel met het motto Vliegt de blauwvoet! – Storm op zee!, de welbekende kreet van Albrecht Rodenbach (waarbij het vraagteken vervangen werd door een uitroepingsteken) en waarin Alfred Weustenraad het verder heeft over “t schriklik blauwvoetlied”.(16) Alfred was dus ook in de Blauwvoeterie verwikkeld.

Op het bidprentje van Leo is er in een gedichtje van K. (?) een verwijzing naar de invloeden van Verriest en Rodenbach. “Hij minde zijn God en zijn Volk en zijn Taal; / De liefde voor Vlaanderen zat hem in’t bloed;[…] VERRIEST had zijn stempel in ’t hert hem geprent, / Den adel der ziele, die ver overvademt / Den glans ons uit rijke blazoenen bekend, / Den adel die RODENBACH’s geest heeft doorademd.” (17) Onderaan staat een strofe uit een gedicht van broer Alfred; hoe kon het anders want Leo liet immers de Roeselaarse J. De Meester de gedichten van Alfred Weustenraad (18) uitgeven. En het bidprentje eindigt met de (voor een vrederechter toch!) merkwaardige zin Heere Jezus, wees niet mijn Rechter, maar mijn Zaligmaker. Die zin uitspreken leverde in 1923 wel 100 dagen aflaat op!

Leo als Prometheus

Albrecht Rodenbach en Leo Weustenraad zaten samen in de Société Litéraire (de Lettergilde) van het Roeselaarse Klein Seminarie. De Lettergilde was een wekelijks bijeenkomend select gezelschap van de oudste leerlingen, waarbij gepoogd werd de zelfwerkzaamheid en de zelfexpressie te bevorderen en de schrijf- en redenaarstalenten van de jongens te ontwikkelen; Hugo Verriest was de directeur van de gilde en leraar Grieks en die stelde voor Prometheus van Aeschylos te vertalen. De knapste koppen ( Albrecht Rodenbach, de bekende (later missionaris) Constant Lievens uit Moorslede en de Zedelgemse Renaat Adriaens vertaalden elk een derde van het toneelstuk) zetten zich aan het werk. “Drij mijner studenten vertaalden, in 1876, Promêtheus in de Boeien; niet als schoolwerk, maar als vrijgekozen dichtwerk voor de letterkamer. – Zij trachtten den griekschen dichter zoo bij mogelijk te blijven en beoogden niet alleen den zin maar ook den phrasengang met diepten en hoogten, en ja met iets van den rhytmus.” noteerde Verriest onder de vertaling van Rodenbach (blijkbaar vond Verriest dit stuk het best), die hij in 1897 in het tweemaandelijks tijdschrift Van Nu en Straks liet verschijnen. (19) Op zondag 16 juli 1876 hield Rodenbach een inleiding bij de proloog en de eerste bladzijden van het tweede bedrijf uit het grieksch in’t vlaamsch gezet”(20). Albrecht Rodenbach nam de rol van Hefaistos voor zich en “ Leo Weustenraad, een dichterlijk begaafde jongen ( en een ver familielid van de Rodenbachs), vertolkte Prometheus.”(21) En zo kon men die dag Leo Weustenraad horen declameren:”O goddellijke barnlucht, en rapgevleugelde winden, /en stroombronnen, en der zeebaren/ ontelbaar monkelen, en aller wezen moeder, Aarde,/en allesziende zonnebol schoon,/ aanschouwt mij wat ik van de Goden, God, lijde;/ ziet met welke mishandelingen / verscheurd, ik door den tienduizendjarigen / tijd zal lijden.” (22)

Rodenbach en Weustenraad in Leuven

Zowel Albrecht Rodenbach als Leo Weustenraad kwamen voor hun rechtenstudie in Leuven terecht; Leo uiteraard iets later omdat hij jonger was maar ook daar zagen zij mekaar en lazen mekaar gedichten voor. Albrecht Rodenbach schreef er zelf  in december 1877 het gedicht Aan …, dat hij opdroeg aan Leo Weustenraad. Dat noteerde Ferdinand Rodenbach onderaan dit gedicht in voetnoot in een herdruk. “Leon Weustenraad – Rodenbach, in leven, vrederechter te Izegem, en broeder van den jong gestorven dichter Alfred, zei mij dat bovenstaande gedicht aan hem was gericht, toen hij, evenals  A. R., hoogstudent was te Leuven.” (23) Het gedicht begint met “Hij las mij uit eenen dichter voor;/maar mijn verstand en oog en oor,/hoe schoon ook lood het jeugdig gedicht,/ hield ik, verstrooid, op hem zelve gericht,/ bewonderend. – Hoe levendig bont/vloeide ‘em het gedicht uit oog en mond;/ hoe lievelijk deze stemme klonk,” en verder “En moeste ik u “Dichter” begroeten, wie weet,/ o jongeling, wat gij mij antwoorden woudt?” en eindigt met “En dat het jammer ware indien/ wij elkeen al zijn kant/aleene zouden dolen – en/ ziehier mijn broederhand.” (24) Die broederhand maakt toch duidelijk dat er meer aan de hand is dan het contact tussen twee hoogstudenten, die mekaar kennen van op het Roeselaarse Klein Seminarie. Dat ‘alleen dolen’ heeft wellicht te maken met het feit dat Pol De Mont, de boezemvriend van  A. Rodenbach, waarmee hij ’s middags in het stamlokaal van de West-Vlamingen in de Tiensestraat Den Bel vertoefde en de “rituele digestiewandeling van de leuvense student deed” (25), zich een paar maanden vroeger (in maart 1877) verloofd had met Maria Johanna Jozefa  Vander Hulst en dus ook plichten als verloofde had. Dat de verloofde de dochter van de kotbazin van A. Rodenbach was bemoeilijkte nog de zaak want de verloofden kwamen bij wijze van spreken onder de ogen van Rodenbach samen. (26) Toch maakten zij samen nog plezier want notitie 4525 van eind 1877 in Wahreit und Dichtung luidt: Het sloeg 4 als zij uitscheidden met dansen. “Nous sommes presque aujourd’hui”, zei A. met een verzeeuwd gezicht en waggelende benen. P. (27) Baur voegt daaraan toe dat Rodenbach niet erg geneigd was om zich te wagen aan studentikoos jolijt. De boezemvriend Pol De Mont arriveerde in het Leuvense Pauscollege in oktober 1877, maar die vriendschap vermindert aanzienlijk eind 1878 nadat A. Rodenbach Poolse en Russische edellieden en de artistenbende La Jeune Belgique als vrienden kreeg (waaronder Georges Rodenbach), die eind 1881 startten met hun tijdschrift en P. De Mont het bij Lodewijk Simons en de Engelsman Alfred Bromilow ging zoeken. (28) Het was de Izegemnaar Roger Verkarre (1930 – 2001), die er nog in 1980 op wees dat Frank Baur het idool Albrecht Rodenbach wat menselijker maakte. “Vooral op morele perikelen en op een gevaarlijk dreigend afhellen naar het liberalisme werd daarbij, voor het eerst door een toendertijd toch gezaghebbend iemand als de Gentse hoogleraar, gewezen.”. (29)

Tenslotte nog even vermelden dat Hans Rodenbach (Kortrijk 1939 - ?), een kleinzoon van Baudouin Rodenbach (Roeselare 1862 – Kortrijk 1929) en Julia Denys (Roeselare 1863 – Kortrijk 1937) op 11 april 1964 te Emelgem huwde met Christiane Defoort (Roeselare 1940 - ?).  Ha,s Rodenbach woonde niet in Izegem, maar kwam toch in de Izegemse deelgemeente Emelgem trouwen. Baudouin Rodenbach was een jongere broer van Albrecht en dus ook een broer van de in Izegem wonende apotheker Arthur Rodenbach. (30) In oude notities over de familie Rodenbach – Brabant, die in mijn exemplaar van Rodenbachs Gedichten staken, vond ik zelfs dat deze laaste in 1881 in de Nieuwstraat 13 woonde, in 1901 in de Brugstraat 2, in 1921 in de Nieuwstraat 4 en dat Arthurs getuigen op zijn huwelijk op 7 augustus 1895 de broers Ferdinand en Baldewijn (de hogergenoemde Baudouin, dus!) Rodenbach waren. De beide ouders (Julius en Silvia Delahouttre) en beide schoonouders (de op de Statieplaats wonende broodbakker Eduardus Brabant en Maria Vandoorne) tekende die dag present in Izegem. (31)

 

Eindnoten:

 

  1. Bart BLOMME, De Rodenbachs in Izegem, Ten Mandere, nr. 181, , p. 45 -50.
  2. NN, Pedro Rodenbach op https://nl.wikipedia.org/wiki/Pedro_Rodenbach.
  3. Eliane VAN DEN ENDE, De koningin van het rode bier op https://historiek.net/regina-wauters-rodenbach-bier-bierbrouwer/140349/, laatst geraadpleegd op 8 december 2021.
  4. NN, Henri Tant op https://www.wikizero.com/nl/Henri_Tant, laatst geraadpleegd op 8 december 2021.
  5. https://lib.ugent.be/catalog/rug01:002328137, laatst geraadpleegd op 12 december 2021. In voetnoot 1 vermeld artikel van Bart Blomme staat op p. 48 tweemaal Mariette Henriette Rodenbach i. p. v. Marie Henriette Rodenbach.
  6. http://www.gidsenkringroeselare.be/gidsencursus2018/Bijlage%201_De%20familie%20RODENBACH-stamboom.pdf, laatst geraadpleegd op 11 december 2021.
  7. Romain VANLANDSCHOOT, Albrecht Rodenbach Biografie, 2002, p. 371 en p. 495.
  8. https://www.erfgoud.be/lees/141, laatst geraadpleegd op 13 december 2021.
  9. Opmerkelijk wel is dat op het Nederlandstalige bidprentje (in mijn verzameling) de naam van het vlak bij Maastricht gelegen geboortedorp in het Frans staat: Sichen-Sussen et Bolré. Op 19 oktober 1914 (dat is dus Schuwe Maandag!) gestorven in Izegem doet vermoeden dat Louis Weustenraad toen bij zijn zoon woonde in de straat naar de Melkmarkt toe (in het woonhuis waar de trofeeënzaak van Luc De Vlieghere gevestigd was).
  10. NN, Weustenraad, (Maria Raymond Hubert)Alfred op https://www.erfgoud.be/nl/lees/141, laatst geraadpleegd op 8 december 2021.
  11. Jozef GELDHOF, Vliegt de Blauwvoet!, 1955, p. 32.
  12. Frank BAUR, Albrecht Rodenbach Verzamelde Werken , I, Het Leven De Persoonlijkheid, 1956, p. 8.
  13. Frank BAUR, op. cit., p. 8.
  14. Michiel DE  BRUYNE, Rumbeke, Vlaanderen 1971, p. 163 - 164.
  15. Hugo VERRIEST, Twintig Vlaamsche Kopstukken, deel 2, p. 39.
  16. Hugo VERRIEST, op. cit., p. 46. Het lied der blauwvoeten of Nu het lied der Vlaamse zonen is het bekende strijdlied van de katholieke Vlaamse studentenbeweging (definitieve versie op 25 september 1875).
  17. Bidprentje van Leo Weustenraad (+ 14 juli 1923), in mijn verzameling.
  18. Gedichten van Alfred WEUSTENRAAD, Jules De Meester,1881, 74 bladzijden.
  19. Albrecht RODENBACH, ‘Aischylos’ Promêtheus in de Boeien’, Van Nu en Straks, tweede jaargang, p. 100 - 116.
  20. Romain VANLANDSCHOOT, op. cit., p. 371.
  21. Romain VANLANDSCHOOT, op. cit., p. 371.
  22. Albrecht RODENBACH, Gedichten, 1909, p. 18.
  23. Albrecht Rodenbach, op. cit., jaar ?, p. 151, in mijn bezit.
  24. Albrecht Rodenbach, op. cit., jaar?, p. 148 en 151, in mijn bezit.
  25. Frank BAUR, op. cit., p. 282.
  26. Frank BAUR, op. cit., p. 282.
  27. Frank BAUR, op. cit., p. 283. Die P. achteraan verwijst naar Pol De Mont, waarmee hij op de zwier was gegaan.
  28. Frank BAUR, op. cit., p. 271-27.
  29. Roger VERKARRE, Albrecht Rodenbach De dichterlijke dimensie van een jong gestorven honderdjarige, Vlaanderen, 1980, p. 280.
  30. http://www.gidsenkringroeselare.be/gidsencursus2018/Bijlage%201_De%20familie%20RODENBACH-stamboom.pdf, laatst geraadpleegd op 19 december 2021.
  31. Kurt PRIEM, Notities uit de Burgerlijke Stand van Izegem, familie Rodenbach - Brabant.